Voordracht van Rasit Bal Stadsontmoeting 6 maart 2013

Is onze keuze nog steeds een keuze?

Deel 1:

Na de Franse revolutie was het een groot probleem dat een staat/overheid te maken had met mensen van verschillende godsdiensten en levensbeschouwingen. Waar de loyaliteit lag, was onduidelijk. Lag dat bij de familie, religieuze stroming, de natie of elders. De religie had geen bepalende positie meer en een vacuüm mocht niet ontstaan. Onder die omstandigheden heeft de politiek van toen een ideologie moeten formuleren hoe de samenleving zou moeten zijn en hoe de burgers zich zouden moeten verhouden tot de staat. Gaande de tijd is die ideologie explicieter geworden en die moest van kracht zijn op alle onderdanen. Het uitgangspunt was niet meer de religieuze identiteiten maar de nationale of etnische identiteit. De diversiteit onder de onderdanen was wel een grote bedreiging, vooral wat betreft godsdienst en afwijkende etniciteit.  Het totstandbrengen van moderne-natiestaten was een samenlevingsproject geworden van de toenmalige staten. Als gevolg hiervan zien wij vanaf het begin van de 19de eeuw in Europa de nieuwe natie-staten ontstaan. Daarvoor was nodig dat de onderdanen een gemeenschappelijke identiteit moesten hebben. Dan gaat het om ‘geschiedenis’, ‘taal’, ‘cultuur’, ‘godsdienst,  ‘omgangsvormen’ en ‘politieke loyaliteit’.  Toen waren deze zaken nog onvoldoende ontwikkelt in de betekenis dat zij de samenleving konden ‘binden’. Je had katholieken die zich niet  meteen identificeerden met de nationale ideologie. Er waren te veel dialecten. De loyaliteit aan eigen kring en groep was toch groter dan aan het koningshuis.

Om dit snel gedaan te krijgen, hebben de staten een politiek ingevoerd van ‘nation-building’. Napoleon heeft het in Nederland geïntroduceerd en meteen na de onafhankelijkheid is die drang van ‘nation-building’ overgenomen door de nieuwe koning Willen I. De nieuwe nationale identiteit moest gekweekt worden en daarvoor werden allerlei instrumenten ingezet. Zoals u dat kunt indenken, was het onderwijs daar heel erg geschikt voor. Via onderwijs kon de overheid de toekomst van het land bepalen. Het nationale onderwijs is in die tijd ontstaan. De centrale inspectie,  nieuwe onderwijsmiddelen om de kinderen alvast te laten identificeren met de nationale identiteit enz. De volwassenen dan? Hoe moet je die binden aan de staatsideologie? Heel erg moeilijk moet het niet geweest zijn. Via de religie toch. De drang was zo groot dat Willem I besloten heeft om zich te bemoeien met het religieuze leven van de onderdanen. Die was te divers, vond hij. De Nederlandse Hervormde Kerk is in 1815 als uitgangspunt genomen. En die christelijke stroming moest van staatswege uitgedragen worden. Willem I heeft de statuten van deze kerk bepaald en het bestuur daarvan benoemd, predikanten zijn in dienst genomen door de overheid, en de overheid ging de opleidingen van de predikanten financieren. De Nederlandse Hervormde Kerk was de staatskerk en hun gelovigheid was richtinggevend bij het overheidsbeleid van ‘nation-building’. Het is zeker zo dat ‘nation-building’ ideologie homogeniserend heeft gewerkt. Mensen en groepen hebben hun onderscheidende punten nuanceren en die verbinden met de nieuwe nationale identiteit.  Te veel afwijken, kon heel snel gezien worden als bedreiging  voor de nationale eenheid.

Een tweede homogeniserende factor is het ‘rationalisme en secularisme’ als onderdeel van de Verlichting van 18de eeuw. Hier wordt verondersteld dat mensen onderworpen worden aan hun religieuze traditie en autoriteit. Zij maken  de mensen onmondig, irrationeel en beperken hun vrijheid. De individuele mensen hadden geen ruimte om zelfstandig hun leven in te richten en hun eigen keuzen te maken.  In die verhouding kan niet gesproken worden van ‘persoonlijke keuze’. De religieuze traditie en sociaal verband waartoe men zich toerekent, bepalen de ‘keuzes’ van de mensen.  Gehoorzaamheid in dit verband is een centrale deugd. En dit stond heel erg haaks op het nieuwe en moderne verlichtingsdenken. Terwijl zij in potentie wel rationele, doelmatige keuzes kunnen maken die gebaseerd zijn op relevante argumenten.  Kant noemde dit ‘zelfopgelegde onmondigheid’. Door deze tegenstellingen gingen de wetenschappers en overheden zich inspannen om de burgers zo veel mogelijk te redden van de autoriteit van de religieuze tradities. Zo zijn zij mondig gemaakt. Wetenschap suggereert dat de feiten, wat nuttig is en wat zinvol is eenduidig zijn. Ook dit heeft mensen aangezet om te komen tot vergelijkbare keuzes en identiteiten: convergerende werking van de wetenschap en rationalisme.

 

De inmenging van de staat om te komen tot een nationale identiteit was niet voor iedereen acceptabel en hoever moet je de staat toelaten dat zij zich bemoeien? In de periode van de ‘verzuiling’ (1880-1960) ging de homogenisering of ‘nation-building’ via eigen kring. De zuilen waren in staat om de achterban en leden te focussen op de gemeenschappelijke identiteit binnen de kaders van de nationale oriëntaties. Het was niet meer een aangelegenheid van de staat en politiek maar nu een project van de staat én de zuilen. Tegenover deze gemeenschappelijke opdracht, krijgen de zuilen relatief meer ruimte in eigen kring. Je zou denken dat de verzuilen de diversiteit hebben versterkt maar je kan ook stellen dat zij die verschillen juist hebben verstard. Dat zien wij goed terug komen bij de plotselinge leegloop van de zuilen na zestiger jaren van vorige eeuw.

Deel 2:

De traditionele strijd van ‘nation-building’ is afgesloten vanaf 1960, in de vorm van ontzuiling. De burgers verlaten hun traditionele zuilen en hierdoor neemt de invloed van de religieuze tradities af. De burgers oriënteren zich op de nationale of internationale verbanden en identificeren zich met de nationale cultuur. De natiestaat is helemaal voltooit en het individu is herrezen.  Nu is een andere verhouding ontstaan, zoiets als ‘eigen kring’ bestaat niet meer. Het individu staat nu tegenover de staat die almachtig is. In deze verhouding is het individu zwak, kwetsbaar en zelf eenzaam. Deze wordt gecompenseerd met ‘rechtstaat’, ‘democratie’, ‘scheiding van kerk en staat’ en internationale verdragen zoals verklaring van de rechten van de mens. Ondanks deze voorwaarden en beschermende maatregelen blijven de individuele burgers kwetsbaar en hun ‘mondigheid’ en ‘nieuwe assertiviteit’ bieden onvoldoende zekerheden.

Juist in deze fase ontstaat een nadrukkelijke oriëntatie op globale verhoudingen. Hierdoor komt internationale (arbeids)migratie  op gang en waardoor de sociale samenhang die gebaseerd is op een nationale cultuur en identiteit onder druk te staan. Om de samenhang weer op orde te krijgen, pakken de regeringen de ‘nation-building’ ideologie, softer dan de vorige, uit de kast. Nu worden de migranten nadrukkelijker gevraagd of onder druk gezet, om zich zo snel mogelijk in te voegen in de sociale samenhang en nationale cultuur/identiteit. In dit proces dienen de migranten zich los te koppelen van hun achtergrond.  Deze achtergronden zouden onvoldoende aansluiten op de tolerabele diversiteit van Nederland. Deze worden bijna door alle politiek partijen en door de meerderheid van de Nederlandse samenleving geassocieerd met het ‘afbrokkelen van de samenleving’, of ‘verloren gaan van de sociale cohesie’. Vanaf de jaren 90 zien wij dat de afwijkingen steeds minder worden geaccepteerd.  In deze situatie ontbreekt elke vorm van vangnet voor burgers die verantwoordelijk worden gehouden voor het ‘afbrokkelen’ en ‘maatschappelijke overlast’. Ik kan me heel erg goed voorstellen dat hierdoor de betrokkenen niet aangezet worden om hun toevlucht te zoeken in eigen kring, die intussen niet bestaat, maar zeer krachtig vervreemden van de werkelijkheid van Nederland.  Zo zie wij hoe ‘buitenlanders’ zich veranderen in ‘alliance’.  Ze zijn geen Turken of Marokkanen meer maar een nieuwe categorie/identiteit die je nergens op kan aanspreken.

Terwijl de oude ideologie van de staat en politiek gericht was op ‘nation-building’ hebben wij nu te maken met overheden en politieke partijen waarvan de ideologie een mix zijn. Daarin hebben wij de notie van ‘nationale identiteit en samenhang’ maar ook regionale oriëntaties zoals Europese verband, maar ook globale perspectieven. Allerlei afspraken worden er gemaakt die betrekking hebben op milieu, grondstoffen, rechten van de mens, internationale handel enz. Deze perspectieven en oriëntaties brengen nieuwe ‘opdrachten’ voor onze overheden met zich mee.  Er moet bezuinigd worden op energie, de vervuiling van lucht moet bestreden worden, verbruik van materialen die het milieu te zwaar belasten moeten tegengegaan worden, veel mensen moeten duurzame energie gebruiken enz.  De doelstellingen hiervan worden op globaal niveau gemaakt terwijl de realisatie op nationaal niveau wordt gedaan. De vraag is of de regering in staat is om de burgers zo te beïnvloeden dat deze doelen en perspectieven gehaald kunnen worden. Zijn traditionele instrumenten van de politiek voldoende, nu de overheid te maken heeft met de mondige burger die geen bemoeienis wil hebben van de overheid? Elke poging daartoe wordt heel snel betuttelend en belerend genoemd.  De zuilen waarlangs de overheid een en ander op gang kon brengen zijn er niet meer. Andere sociale verbanden zijn behoorlijk afgezwakt en zijn gelegenheidsnetwerken  geworden. Hoe gaan de overheden de burgers zo beïnvloeden dat zij de gewenste keuzes maken en andere keuzes laten.

De oplossing komt weer van de wetenschap. Dan gaat het niet meer om de feiten te vinden en te zorgen dat burgers rationeel kunnen kiezen. De burgers sturen via extrinsieke motieven (sociaal verband of religie) gaat dus niet meer op, omdat zij zeer mondig zijn geworden. Psychologie van het kiezen wordt onderzocht. Sinds de tweede wereld oorlog is het aantal van zulke onderzoeken enorm toegekomen. Deze onderzoeken laten zien hoe mensen exact kiezen en welke processen aan zo’n keuze vooraf gaan en welke mogelijkheden er zijn om de keuze te beïnvloeden. Daarbovenop komen er, sinds de tachtiger jaren de neurowetenschappelijke onderzoeken, die duidelijk maken wat kiezen is en of er spraken is van kiezen.  Neurowetenschappelijk onderzoek gaat zelfs zover dat het zich afvraagt of mensen überhaupt kunnen ‘kiezen’ of dat zij een autonome ‘wil’ hebben. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat de staat roekeloos kan ingrijpen en daartoe vele instrumenten heeft.  Er is een stroming die stelt dat ‘keuze’ en ‘menselijke wil’ mythes zijn. Als dat zo is, waarom zou onze overheid de zorg op zich nemen om burgers de juiste keuzes te laten maken.  Deze onderzoeken hebben nog geen afdoende verklaringen opgeleverd. Gelukkig niet. Maar ze maken het wel toegankelijk en zelfs manipuleerbaar.  Daar blijft het niet bij. Dankzij de informatie technologie worden de feitelijke keuzes en levensstijlen gevolgd en in details in kaart gebracht.  Zo worden de mensen zeer voorspelbaar.  De eenzame en individuele burgers zijn helemaal ontcijferd en ontbloot.

U snapt voor wie deze onderzoeken heel interessant zijn. In de eerste instantie de overheid. Dankzij deze resultaten kan zij haar beleid en de uitvoering daarvan aansluiten op de keuze processen van de mensen, zodat de mensen voor de gewenste optie kiezen. Het is dan niet toevallig dat de Wetenschappelijke Raad voor de Regeringsbeleid (WRR) sinds afgelopen twee jaar twee keer hierover heeft gepubliceerd. Beide onderzoeken staan in het teken van hoe de overheid de burgers zo kan beïnvloeden zodat zij in de lijn van het overheidsbeleid kiezen.  Bijvoorbeeld, de overheid wil dat mensen minder water verbruiken, minder vervuilen, pro-europees zijn of meer groene energie gebruiken.  Dit klinkt heel erg onschuldig maar dat is het zeker niet. Deze publicaties stellen de overheid en ambtenaren in staat hoe zij te werk moeten gaan om te zorgen dat hun beleid effectief wordt geïmplementeerd.  In deze verhouding worden de burgers een bepaalde kant op geduwd. Het gaat om het ‘richten’ en ‘framen’. Hierdoor word je heel subtiel aangezet om de ‘juiste’ keuze te maken.  In sommige situaties kunnen wij zelfs spreken van ‘manipulatie’.  Na deze publicaties van de WRR en de wetenschappelijke verklaringen kun je je afvragen wat de waarde is van ‘kiezen’.  Dat is heel erg omstreden geworden. De keuze die ik maak, zou best niet helemaal mijn keuze kunnen zijn. Het is te constateren dat de burgers in die verhoudingen bijzonder kwetsbaar zijn en op allerlei manieren gemanipuleerd kunnen worden. Volgens mij zijn er op dit moment geen voorzieningen, organisaties of tradities die in staat zijn om de burgers te beschermen.

Naast de overheid als ‘beïnvloeder’ of ‘richter’ heb je de commerciële instellingen en bedrijven. Hun drang is vele malen groter dan die van de overheden. Een kaderstellend document zoals een grondwet of zo, is er niet.  Ze willen winst maken en de concurrentie overleven.  Ook zij maken gebruik van de wetenschappelijke resultaten en komen heel erg in de buurt van ‘manipulatie’.  Dat dit sinds een tijdje gaande is, weten we. Het consumentisme gaat uit van deze manipulatie. Producten laten aansluiten op het bevredigen van de basale driften van de mens, omdat de onderzoeken laten zien dat de producten dan beter verkopen. Mensen worden gericht op ‘functionaliteit’, ‘nut’ en het onmiddellijke bevredigen van behoeften. De kunst verliest aan kracht, de romantiek wordt weggezet als sentiment, het transcendente verdwijnt  als ‘bronnen’ voor een zinvol bestaan en keuzes of het irrationeel en niet nuttig is. Alles wordt plat, twee dimensioneel gemaakt. Dat gaat ten koste van onze vrijheden en keuze ruimte. Hoezo is dit nog steeds keuze?

Deel 3:

De natuurwetenschap heeft ons bevrijdt van het kromme wereldbeeld dat wij te danken hadden aan de Grieken en theologen van de middeleeuwen. Verlichtingsfilosofen hebben ons bevrijdt van de beknelling van de religieuze tradities en verbanden.  En zo is de moderne en rationele mens ontstaan. Het resultaat kunnen wij nu evalueren. Is de mens nu echt bevrijdt? Is hij nu autonoom geworden? Het was heel lang zo dat men het beeld had dat God dood was en dat de mens de nieuwe god was geworden. De beeldspraak God in deze, wordt over het algemeen geassocieerd met ‘macht’ en ‘menselijke onafhankelijkheid’ en ‘wil’, dus het kunnen kiezen. Dat deze mens niet afhankelijk zou zijn en niet kwetsbaar zou zijn. Niet alleen voor de God was hij onbreekbaar, hij zou ook onbreekbaar worden voor de sociale verbanden, tradities, cultuur en voor de natuur.  De stand van zaken impliceert het tegenovergestelde. De mens is nooit zo eenzaam en kwetsbaar geweest. De sociale verbanden zijn weg en de moderne netwerken kunnen die niet compenseren. De religieuze tradities zijn weg en de nationale identiteit geeft onvoldoende binding en samenhang. De mens is een schietschijf geworden.

De mens is helemaal ontbloot. Klaar om ‘aangepakt’ en gemanipuleerd te worden. Hierdoor ontstaat een grote verarming van ruimte en keuze mogelijkheden. Dat zien wij terug in onze omgeving, een grote convergentie van keuzes. Zelfde kleding, zelfde eetgewoonte, zelfde wereldbeeld. Alsof wij allemaal door en door gerationaliseerd zijn. Alsof iedereen zijn eigenheid verliest en identieke keuzes maakt. In deze situatie wordt ‘diversiteit’ geherwaardeerd maar ik vraag me af of dit het tij kan keren. Je hebt tegendraadse, rebelse en creatieve mensen nodig om tegendraads te zijn. Mensen, durf te weigeren.

De traditionele godsdiensten en levensbeschouwingen kunnen zich aandienen als bronnen van inspiratie. Ze kunnen mensen bemoedigen en weer bekleden met toerusting om weerstand te bieden tegen de nieuwe moderne blootheid. Zo zijn wij terug bij af. Een mens die op nieuw de keuze maakt om te zondigen. Een nieuwe zondeval of zondvloed wellicht?

Rasit Bal